Toeslagenaffaire en uithuisplaatsing
De toeslagenaffaire (ook wel kinderopvangtoeslagaffaire of toeslagenschandaal) is een gevolg van onterechte fraudeverdenkingen door de Belastingdienst met kinderopvangtoeslagen en de strenge terugvorderingen die daarbij hebben plaatsgevonden. Er zijn duizenden ouders bij wie onterecht de kinderopvangtoeslag werd stopgezet en teruggevorderd, met alle gevolgen van dien.
Inmiddels is door het Centraal Bureau voor de Statistiek ook bekend gemaakt dat er vermoedelijk ruim 1.000 kinderen van gedupeerden van de Toeslagenaffaire zijn geconfronteerd met een uithuisplaatsing.
Een uithuisplaatsing
Op het moment dat een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouders zijn niet in staat om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, kunnen er beschermingsmaatregelen worden getroffen. Dit zijn maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Een uithuisplaatsing is een vergaande maatregel, omdat de kinderen dan worden gescheiden van hun ouders. Dit mag dan ook alleen worden gedaan als dit in het belang van het kind is.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of er uithuisplaatsingen hebben plaatsgevonden die een gevolg zijn geweest van de toeslagenaffaire, door bijvoorbeeld schuldenproblematiek van de ouders of andere redenen. Kinderen mogen niet op basis van armoede of schuldenproblematiek zo maar uit huis worden geplaatst. In beginsel hebben kinderen namelijk het recht om op te groeien bij hun ouders.
Onderzoek naar uithuisplaatsingen
Er dient dan ook een onderzoek plaats te vinden naar de grote hoeveelheid uithuisplaatsingen die hebben plaatsgevonden. Indien blijkt dat dit is gebeurd ten gevolge van de toeslagenaffaire kan dit als onrechtmatige uithuisplaatsingen worden aangemerkt.
Inmiddels heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan het Centraal Bureau voor de Statistiek gevraagd de uithuisplaatsingen van de kinderen te differentiëren naar leeftijd, gemeente, jeugdregio, en naar type jeugdbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling of voogdij). Dit brengt hopelijk meer informatie over de situatie van de diverse gezinnen en hoe deze situaties zo snel mogelijk kunnen worden opgelost in het belang van het kind.
Wanneer er zorgen zijn over (de verzorging of opvoeding van) de kinderen, kunt u te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling. Als de rechter een ondertoezichtstelling uitspreekt, krijgt u een gezinsvoogd toegewezen vanuit een gecertificeerde instelling.
De gezinsvoogd wordt soms ook wel de jeugdbeschermer of een jeugdmanager genoemd. De gezinsvoogd gaat met de ouders en het kind in gesprek. Door gesprekken te voeren krijgt de gezinsvoogd meer informatie over de situatie. Het is de taak van de gezinsvoogd om het welzijn van het kind in de gaten te houden en in te grijpen wanneer dat nodig is.
De ouders blijven verantwoordelijkheid voor hun kind, maar de gezinsvoogd begeleidt het gezin en dient ondersteuning te bieden aan zowel de ouders als het kind. Dit kan gaan om ondersteuning op emotioneel gebied, maar ziet ook op praktische zaken.
De gezinsvoogd maakt een plan van aanpak. Dit is een schriftelijk verslag, waarin staat welke doelen er gehaald moeten worden om de zorgen weg te nemen, zodat de ouders uiteindelijk weer zelf alle opvoedingsverantwoordelijkheid op zich kunnen nemen. Ook kijkt de gezinsvoogd hoe deze doelen behaald kunnen worden. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld:
De ouders zijn verplicht om de hulp en ondersteuning van een gezinsvoogd bij de opvoeding te accepteren.
Soms verloopt de samenwerking met een gezinsvoogd niet goed. De communicatie verloopt niet goed, u voelt zich niet gehoord of u bent van mening dat niet de juiste hulp wordt ingezet. Er zijn verschillende mogelijkheden om hier als ouder iets aan te doen.
Een gezinsvoogd is werkzaam bij een gecertificeerde instelling. Een optie is om een gesprek aan te vragen met de gezinsvoogd en zijn/haar leidinggevende van de gecertificeerde. Tijdens dit gesprek kan je aangeven waar je mee zit, zodat er met elkaar over gesproken kan worden.
Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan is het mogelijk een officiële klacht in te dienen bij de gecertificeerde instelling. Iedere instelling van een gecertificeerde kent een eigen klachtenprocedure. Het is belangrijk deze bij de instelling op de vragen of te kijken of deze op de website van de gecertificeerde instelling staat opgenomen. Vaak moet een klacht binnen één jaar worden ingediend. Het advies is om een klacht zo spoedig mogelijk in te dienen.
Bij voornoemde opties is het ook mogelijk om een andere gezinsvoogd te vragen. Uiteraard is het belangrijk dat gemotiveerd wordt aangegeven, waarom dit in uw situatie van belang is.
Iedere ouder, elke jongere en elk kind die te maken krijgt met jeugdhulp, kan hulp en ondersteuning vragen bij het AKJ. Het AKJ kan o.a. advies en informatie geven, biedt vertrouwenspersonen en biedt ook klachtenondersteuning.
Op het moment dat er vragen zijn over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, het werk van de gezinsvoogd, is het verstandig om te bellen met het AKJ. Zij luisteren naar uw verhaal en kunnen op basis daarvan het beste beoordelen op welke manier zij u verder kunnen helpen.
Voor meer informatie: www.akj.nl
De kinderombudsman is er voor kinderen en jongeren tot 18 jaar. Zij helpen hen om voor hun rechten op te komen. Zij geven advies over wat je het beste kan doen, gaan met de betrokken organisaties praten of starten een onderzoek.
Voor meer informatie: www.dekinderombudsman.nl
Als de hiervoor geboden opties niet tot het gewenste resultaat leiden, kan er mogelijk ook een verzoek worden ingediend bij de rechtbank.
We hebben het dan in eerste instantie over de geschillenregeling of over verzoeken naar aanleiding van een schriftelijke aanwijzing van een gezinsvoogd. Dit verzoek moet worden ingediend door een advocaat. De kinderrechter zal een zitting plannen en met alle betrokkenen in gesprek gaan. Als er geen oplossing wordt gevonden, zal de rechter een beslissing nemen. Hier dient vervolgens uitvoering aan gegeven te worden.
Een andere optie is vaak nog een verzoek om een andere gecertificeerde instelling. Dat moet dus niet alleen de gezinsvoogd worden vervangen, maar de gehele instelling. Voor deze procedure is een goede motivering wel erg belangrijk. Ook dit verzoek moet worden ingediend door een advocaat, waarna er een zitting zal worden gepland op de rechtbank.
Voor minderjarige kinderen (vanaf 12 jaar) bestaat er nog de informele rechtsingang. Minderjarigen kunnen zelf een brief schrijven naar de rechtbank en aangeven dat zij het niet eens zijn de hulp van hun gezinsvoogd. De kinderrechter kan op basis van de brief afwegen of zij het kind uitnodigen voor een gesprek
Tot slot
De gezinsvoogd heeft een grote rol in het leven van ouders en het kind als er sprake is van een ondertoezichtstelling. De ouders zijn verplicht om de hulp te accepteren, maar mogen uiteraard hier wel kritisch op zijn. De hiervoor beschreven opties zijn de meest voorkomende mogelijkheden voor ouders om op te treden tegen een gezinsvoogd. Heeft u nog vragen? Neemt u dan gerust contact met ons op.
Op het moment dat er ernstige zorgen zijn over een kind, kan de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitspreken.
Indien nodig kan dit in combinatie met een uithuisplaatsing. In dat geval komt er een jeugdbeschermer, beter bekend als ‘een gezinsvoogd’. De gezinsvoogd is er om de belangen van het kind te behartigen en dient de noodzakelijke hulp en steun te bieden aan het gezin. Het doel van de hulpverlening is om de zorgen weg te nemen, zodat het kind niet meer in zijn/haar ontwikkeling wordt bedreigd. Op deze manier kan er immers gewerkt worden aan de thuisplaatsing van het kind.
Na verloop van tijd neemt de gezinsvoogd een besluit op de vraag of het kind ook echt weer thuis kan gaan wonen bij zijn bij zijn/haar ouder(s). Of is het misschien beter voor het kind om ergens anders op te groeien? In beginsel wordt dit besluit na circa twee jaar uithuisplaatsing genomen.
Dit besluit heet het perspectiefbesluit. Een definitie die steeds belangrijker wordt en die steeds meer ouders ook horen.
Als de gezinsvoogd aangeeft dat het perspectief niet meer bij de ouder(s) ligt, heeft dit grote gevolgen voor de ouder(s) en het kind.
Het heeft o.a. tot gevolg dat de hulpverlening gaat veranderen. De hulpverlening is niet meer gericht op een plaatsing van het kind terug naar huis, maar op het invullen van het ouderschap op afstand. De hulpverlening is gericht op een toekomst van het kind bij bijvoorbeeld de pleegouders.
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft eerder dit jaar een advies uitgebracht over het verstrekkende perspectiefbesluit. Dit advies luidt kort gezegd dat de ouder(s) en het kind de mogelijkheid moeten krijgen om het perspectiefbesluit te laten toetsen door de rechter. Deze mogelijkheid bestaat op dit moment namelijk nog niet.
In de praktijk worden de volgende zorgen gesignaleerd:
Het perspectiefbesluit heeft dus grote gevolgen, terwijl de ouder(s) zich dit niet altijd realiseren.
Daarbij komt ook nog dat als er geen reële kans meer is dat het kind terug naar huis gaat er vaak aan de Raad voor de Kinderbescherming wordt gevraagd om een onderzoek te doen naar de beëindiging van het gezag van de ouders. Dit heet de gezagsbeëindigende maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming doet onderzoek naar de situatie en neemt hierin ook het perspectiefbesluit mee. Uiteindelijk dient de rechter een beslissing te nemen over de gezagsbeëindigende maatregel.
Op dit moment hebben de ouders en de kinderen geen mogelijkheid om het perspectiefbesluit te laten toetsen door de kinderrechter. Dit terwijl het een besluit is met verstrekkende gevolgen. Het kan immers zelfs leiden tot de beëindiging van het ouderlijk gezag.
De Minister van Rechtsbescherming heeft aangegeven dat de situatie in de praktijk beter moet. Helaas lijkt er nog geen wijziging in de wet te komen die het mogelijk moet maken om het perspectiefbesluit apart te laten toetsen door de rechter. Op dit moment pleit de minister ervoor dat de Raad voor de Kinderbescherming in het onderzoek naar de beëindiging van het gezag ook het perspectiefbesluit moet meenemen.
Gelet op het vorenstaande is het altijd belangrijk om hulp te hebben op het moment dat u wordt geconfronteerd met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. U doet er verstandig aan om schriftelijk te reageren op rapporten en besluiten en ook met de rechter over de maatregelen in gesprek te gaan. De doelen moeten voor u als ouder(s) duidelijk zijn, zodat er gewerkt kan worden het perspectief van het kind en de mogelijke thuisplaatsing.
Heeft u vragen of wenst u bijstand in verband met een zitting bij de rechtbank? Neemt u dan gerust contact met ons op.
Een taak voor de GI om duidelijkheid te geven over kostenvergoeding bij uithuisplaatsing
Op het moment dat de kinderrechter een machtiging geeft voor een uithuisplaatsing, is het nog niet altijd bekend waar de minderjarige zal gaan verblijven. Dit brengt veel onduidelijkheid voor de ouders met zich mee. Zullen zij hun kind nog wel regelmatig kunnen bezoeken en welke kosten brengt dit met zich mee.
Recht op contact
De ouders hebben op grond van de wet recht op contact met hun kind. De gecertificeerde instelling (GI) dient dit recht ook te waarborgen. Hoewel een gedachte achter de Jeugdwet is ouders en minderjarige zo veel mogelijk jeugdhulp binnen de eigen regio te bieden, lijkt dit in de praktijk vaak niet mogelijk. Aanbieders van specialistische jeugdhulp bevinden zich nogal eens buiten de Randstand en vergelijkbare hulp is veelal niet voorhanden binnen de regio. Dat maakt het voor ouders lastig hun kind regelmatig te bezoeken en voor de minderjarigen tijdrovend om met verlof naar huis te gaan. Daarnaast zijn aan het bezoeken en met verlof gaan aanzienlijke kosten verbonden, vooral omdat de hulp buiten de regio wordt gegeven. Gelet op de hoogte van de kosten is het denkbaar dat ouders niet altijd in staat zijn die kosten te dragen. Als dat zo is kan dat leiden tot een ongewenste beperking in het contact tussen ouders en kinderen.
Recht op (gedeeltelijke) reiskostenvergoeding
De rechtbank Rotterdam[1] oordeelde eerder dat een plaatsing in een instelling buiten de regio – ondanks de afstand voor de ouders – wel in het belang van het kind was, omdat deze instelling het beste aansluit bij de problematiek van het kind.
De GI gaf de moeder te kennen dat zij het probleem ten gevolge van de afstand zelf moest oplossen, al dan niet met de gemeente. De Kinderrechter dacht daar echter anders over. De kinderrechter oordeelde dat als de overheid ervoor kiest de kinderen buiten de regio te plaatsen, het ook de overheid is die ervoor moet zorgen dat het basisrecht van contact tussen ouder en kind in stand blijft.
De GI heeft als uitvoerende instantie van de ondertoezichtstelling dus de taak om met de ouders samen vast te stellen of zij inderdaad niet in staat is alle reiskosten op te brengen en in dat geval een oplossing te bedenken voor de vergoeding van (een deel van) die kosten. Het gaat dan om de kosten die de ouders moeten maken om kind kind regelmatig te bezoeken (en met de begeleiders en verzorgers te kunnen spreken) en de kosten om hun kind met regelmaat met verlof naar huis te laten gaan. Onderzocht moet bijvoorbeeld worden om de ouders in aanmerking komt voor een toeslag in het kader van de kinderbijslag of dat er via de gemeente middelen beschikbaar worden gesteld.
Het is niet de moeder maar de GI die het voortouw moet nemen om hierover helderheid te krijgen, aldus de Kinderrechter.
[1] ECLI:NL:RBROT:2020:11959, Rechtbank Rotterdam, C/10/607780 / JE RK 20-3134 & C/10/606826 / JE RK 20/2981 (rechtspraak.nl)
Op het moment dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken komt er een gezinsvoogd. De gezinsvoogd praat met de ouders, maar ook vaak met het kind dat onder toezicht staat. Veel ouders vragen zich af of dit wel zo maar mag.
De achtergrond van de vraag is vaak hetzelfde. De ouders zijn het niet eens met de ondertoezichtstelling en zij vertrouwen de gezinsvoogd niet. Om die reden wordt ook vaak geprobeerd de gezinsvoogd geen toegang te geven tot het gezin en dus gesprekken tussen de gezinsvoogd en het kind te voorkomen. Of zij willen dat er een vertrouwenspersoon voor het kind aanwezig is bij het gesprek. Mag de gezinsvoogd alleen in gesprek met het kind als de ouders met gezag daar geen toestemming voor geven?
Wat zegt de wet?
In de wet is geen letterlijk antwoord terug te vinden op deze vraag. Nergens staat dat een gezinsvoogd alleen met het kind mag praten of dat de gezinsvoogd juist niet alleen met het kind mag praten.
De voormalig Minister voor Jeugd en Gezin heeft hier in 2010 wel een standpunt over ingenomen. In een brief aan de Tweede Kamer schrijft hij het volgende:
“Van (gezins)voogdijwerkers wordt verwacht dat zij regelmatig contact hebben met het kind dat onder hun toezicht staat. Hoewel nergens in de methoden of regelgeving verplicht is gesteld dat dit contact buiten aanwezigheid van anderen volwassenen/opvoeders plaatsvindt, hanteren de meeste bureaus de regel dat de (gezins)voogdijwerker er naar streeft dit wel te doen. Vast staat wel dat de (gezins)voogdijwerker hiertoe zeker de bevoegdheid heeft. (Pleeg)ouders of andere opvoeders kunnen dit niet blokkeren. De MOgroep Jeugdzorg heeft mij laten weten dat gelet op het belang dat kinderen in staat moeten zijn hun (gezins)voogdijwerker over bepaalde problemen te vertellen, zij de bureaus jeugdzorg zal adviseren dit expliciet in hun beleid op te nemen.”
Hoe gaat het in de praktijk?
Recent zijn er nog twee uitspraken gedaan over de bevoegdheid van de gezinsvoogd op dit punt.
In september 2018 heeft een kinderrechter in Arnhem nog geoordeeld dat de gezinsvoogd met het kind in gesprek mag, ook al wilde de ouder met gezag dat niet. De rechter merkte op dat een ondertoezichtstelling met zich mee brengt dat zowel de ouder als het kind de aanwijzingen van de gezinsvoogd dient op te volgen. Voor zover de betreffende ouder vond dat hij het contact tussen de gezinsvoogd en het kind kon blokkeren, gaf de kinderrechter vervangende toestemming om met het kind te praten.
In 2019 heeft de rechtbank in Leeuwarden in dezelfde lijn een uitspraak gedaan. De kinderrechter merkte op dat niet in de Jeugdwet is opgenomen dat er een (vertrouwens)persoon bij het gesprek tussen de gezinsvoogd en het kind aanwezig zou moeten zijn. De kinderrechter benadrukte daarbij dat het in het belang van het kind is om de vrijheid te voelen om zich te kunnen uiten aan de gezinsvoogd. Het is om die reden ook van belang dat de ouder (emotioneel) toestemming geeft aan het kind om in gesprek te gaan met de gezinsvoogd. De kinderrechter gaf ook in deze uitspraak mee dat de ouder de aanwijzingen van de gezinsvoogd moet opvolgen.
Antwoord op de vraag
Natuurlijk kunnen er bijzondere situaties zijn, waarin het niet in het belang van het kind is om een gesprek te voeren met de gezinsvoogd of dat het in het belang van het kind is dat er een (vertrouwens)persoon aanwezig is. Het is en blijft altijd van belang om iedere situatie afzonderlijk te beoordelen. Gelet op het vorenstaande kan de vraag: “mag een gezinsvoogd zonder toestemming van de ouder met het kind praten?” in het algemeen wel worden beantwoord met: “Ja, dat mag”.
Soms wordt het beter geacht wanneer een kind – tijdelijk – ergens anders woont. Er wordt altijd gekeken of er de mogelijkheid bestaat om het kind op te vangen bij familie of bekenden. Als dit niet mogelijk is, wordt een kind in een pleeggezin geplaatst. De pleegouders zorgen dan voor het kind.
Op dit moment is een kind op het moment dat hij/zij 18 jaar wordt voor de wet volwassen. Dit betekent dat de jeugdhulp stopt en daarmee dus ook de pleegzorg. Er zijn echter pleegkinderen die ook na hun 18e verjaardag nog behoefte hebben aan ondersteuning. De jeugdwet maakt(e) het om die reden mogelijk om zogenoemde voortgezette pleegzorg te bieden voor pleegkinderen van 18 jaar en ouder. Dat ging tot 1 juli 2018 via een ‘nee, tenzij-systeem’, waarbij er moe(s)t worden aangetoond dat pleegzorg ook na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar nog noodzakelijk is. De beslissing over de voortgezette pleegzorg ligt dan bij de gemeenten.
Bij voortgezette jeugdhulp loopt de begeleiding van de pleegouders en het pleegkind door. Dit betekent dat bijvoorbeeld ambulante hulpverlening of kamertraining niet zo maar tot een einde komt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Ook blijven de ouders een pleegvergoeding ontvangen. De voortgezette hulp is wel altijd in een vrijwillig kader. Het pleegkind moet akkoord gaan, anders zal de hulp worden beëindigd. Aan dit systeem komt met ingang van 1 juli 2018 een einde.
Met ingang van 1 juli 2018 kunnen pleegkinderen standaard tot 21 jaar in hun pleeggezin verblijven, tenzij het pleegkind heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg. Het ‘nee, tenzij’ verandert naar een ‘ja, tenzij- systeem’. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen Jeugdzorg Nederland, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport.
Een pleegzorgrelatie kan vanaf 1 juli 2018 alleen vóór het bereiken van de leeftijd van 21 worden beëindigd als de pleegkinderen dit zelf willen. De gemeenten zijn hierdoor derhalve verplicht om lopende / bestaande trajecten voor de pleegkinderen te verlengen tot 21 jaar. Op deze wijze hoopt men de pleegkinderen beter te kunnen begeleiden naar volwassenheid en hun zelfstandigheid.
De pleegzorg als vorm van voortgezette pleeghulp, zoals reeds beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Op die manier is er wederom de mogelijkheid tot verdere begeleiding naar volwassenheid, afhankelijk van het betreffende individu. De wens van de overheid is immers om zorg op maat te bieden.
Ouders vragen zich vaak af of zij mogen verhuizen met hun kinderen naar het buitenland op het moment dat de kinderen door de rechter onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling (Bureau Jeugdzorg, Save of bijv. de William Schrikker Stichting) of uit huis zijn geplaatst.
Allereerst is het van belang op te merken dat ondanks de ondertoezichtstelling de ouders nog steeds degene zijn die het ouderlijk gezag hebben over hun kinderen en op grond daarvan belangrijke beslissingen kunnen nemen over hun kinderen. Dit betekent dus ook een beslissing over een verhuizing naar het buitenland.
Het is een recht van iedere burger om te verhuizen, ook naar het buitenland; een ondertoezichtstelling perkt dit recht niet in.
Een ondertoezichtstelling wordt echter uitgesproken omdat dit in het belang van het kind is. De ouders zijn in het kader van de ondertoezichtstelling immers verplicht mee te werken aan de hulpverlening, in het belang van het kind.
Op het moment dat de ouders met de kinderen naar het buitenland gaan verhuizen, heeft dit tot gevolg dat de praktische uitvoering van de ondertoezichtstelling wordt ondermijnd. De rechtbank zal een beslissing om te verhuizen naar het buitenland om die reden als onverstandig en niet in het belang van de kinderen achten. Dit kan een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot gevolg hebben.
Daarnaast is het mogelijk dat de gecertificeerde instelling aangifte doet van ontvoering, omdat er sprake is van ongeoorloofde onttrekking van de kinderen aan het bevoegde gezag. Of dit terecht is, is de vraag omdat feitelijk het gezag niet bij de gecertificeerde instelling ligt.
Uit de wetgeving en jurisprudentie blijkt dat de rechter een beslissing zal nemen in het belang van het kind en dat de Nederlandse rechter mogelijkheden heeft om een beslissing te nemen over de wel of niet geoorloofde verhuizing naar het buitenland.
Oordeelt de rechter dat de verhuizing onterecht is, kan dit tot gevolg hebben dat het gezin terug dient te verhuizen.
Concluderend ligt de bevoegdheid om te verhuizen bij de ouders. Echter, de gecertificeerde instelling is in staat om een verhuizing terug te draaien. Het is derhalve niet raadzaam om zonder overleg met de gecertificeerde instelling te verhuizen naar het buitenland.
In deze blog bespreken wij de schriftelijke aanwijzing: wat is een schriftelijke aanwijzing? Wat kunt u doen indien u het met de aanwijzing niet eens bent?
Als er sprake is van een ondertoezichtstelling wordt het gezag niet van de ouder(s) met gezag ontnomen, maar beperkt. Niet de ouder, maar het kind wordt onder toezicht gesteld. In het kader van een ondertoezichtstelling heeft de jeugdbescherming diverse middelen om in te zetten, in het belang van het kind. Eén van de middelen is een schriftelijke aanwijzing.
Een schriftelijke aanwijzing bevat een opdracht om iets wel of juist niet te doen. Bij het geven van een schriftelijke aanwijzing is het van belang dat deze aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling en het belang van de minderjarige dient. Het kan bijvoorbeeld inhouden dat de minderjarige naar speciaal onderwijs moet of dat u hulpverlening moet accepteren. Veel aanwijzingen gaan ook over de omgang.
Een schriftelijke aanwijzing wordt pas gegeven als de ouders (met gezag) of de minderjarige niet willen meewerken. Het voornemen om een schriftelijke aanwijzing te geven wordt eerst aangekondigd. Dit biedt dan de mogelijkheid om hierop te reageren en/of de ouders en de minderjarige in de gelegenheid te stellen om de opdracht alsnog uit te voeren.
Als u een schriftelijke aanwijzing krijgt van de jeugdbescherming, dan is dat niet vrijblijvend. U bent verplicht deze schriftelijke aanwijzing op te volgen.
Als u de schriftelijke aanwijzing niet opvolgt, dan kan de jeugdbescherming de schriftelijke aanwijzing laten bekrachtigen door de kinderrechter. Zo nodig met een dwangmiddel. Dit betekent dat de kinderrechter wordt verzocht een oordeel te geven over de schriftelijke aanwijzing en eventueel daaraan een dwangmiddel kan verbinden. Een dwangmiddel kan zijn bijvoorbeeld een dwangsom.
Daarnaast zal het niet meewerken aan een schriftelijke aanwijzing gevolgen kunnen hebben voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Als u het niet eens bent met de schriftelijke aanwijzing, dan kan er bij de kinderrechter een verzoek worden ingediend om de schriftelijke aanwijzing vervallen te laten verklaren. Dit verzoek moet binnen twee weken worden ingediend. Totdat de kinderrechter anders heeft beslist, dient de schriftelijke aanwijzing te worden opgevolgd. Het is niet mogelijk om tegen de beslissing van de kinderrechter in hoger beroep te gaan.
Daarnaast kunt u de jeugdbescherming verzoeken om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen, bijvoorbeeld omdat de situatie is gewijzigd. De betreffende wijziging moet wel goed onderbouwd worden. De jeugdbescherming moet binnen twee weken na indiening van uw verzoek hierop schriftelijk reageren. Reageert de jeugdbescherming niet, dan valt het niet reageren aan te merken als een afwijzing. Tegen deze afwijzing is het mogelijk om in beroep te gaan bij de kinderrechter.
Heeft u een schriftelijke aanwijzing ontvangen en bent u het hier niet mee eens of heeft u andere vragen. Wij zijn u graag van dienst. U kunt contact opnemen met ons kantoor op 030-6982030 of ons contactformulier invullen.