Soms wordt het beter geacht wanneer een kind – tijdelijk – ergens anders woont. Er wordt altijd gekeken of er de mogelijkheid bestaat om het kind op te vangen bij familie of bekenden. Als dit niet mogelijk is, wordt een kind in een pleeggezin geplaatst. De pleegouders zorgen dan voor het kind.
Op dit moment is een kind op het moment dat hij/zij 18 jaar wordt voor de wet volwassen. Dit betekent dat de jeugdhulp stopt en daarmee dus ook de pleegzorg. Er zijn echter pleegkinderen die ook na hun 18e verjaardag nog behoefte hebben aan ondersteuning. De jeugdwet maakt(e) het om die reden mogelijk om zogenoemde voortgezette pleegzorg te bieden voor pleegkinderen van 18 jaar en ouder. Dat ging tot 1 juli 2018 via een ‘nee, tenzij-systeem’, waarbij er moe(s)t worden aangetoond dat pleegzorg ook na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar nog noodzakelijk is. De beslissing over de voortgezette pleegzorg ligt dan bij de gemeenten.
Bij voortgezette jeugdhulp loopt de begeleiding van de pleegouders en het pleegkind door. Dit betekent dat bijvoorbeeld ambulante hulpverlening of kamertraining niet zo maar tot een einde komt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Ook blijven de ouders een pleegvergoeding ontvangen. De voortgezette hulp is wel altijd in een vrijwillig kader. Het pleegkind moet akkoord gaan, anders zal de hulp worden beëindigd. Aan dit systeem komt met ingang van 1 juli 2018 een einde.
Met ingang van 1 juli 2018 kunnen pleegkinderen standaard tot 21 jaar in hun pleeggezin verblijven, tenzij het pleegkind heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van pleegzorg. Het ‘nee, tenzij’ verandert naar een ‘ja, tenzij- systeem’. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen Jeugdzorg Nederland, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport.
Een pleegzorgrelatie kan vanaf 1 juli 2018 alleen vóór het bereiken van de leeftijd van 21 worden beëindigd als de pleegkinderen dit zelf willen. De gemeenten zijn hierdoor derhalve verplicht om lopende / bestaande trajecten voor de pleegkinderen te verlengen tot 21 jaar. Op deze wijze hoopt men de pleegkinderen beter te kunnen begeleiden naar volwassenheid en hun zelfstandigheid.
De pleegzorg als vorm van voortgezette pleeghulp, zoals reeds beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Op die manier is er wederom de mogelijkheid tot verdere begeleiding naar volwassenheid, afhankelijk van het betreffende individu. De wens van de overheid is immers om zorg op maat te bieden.
Ouders vragen zich vaak af of zij mogen verhuizen met hun kinderen naar het buitenland op het moment dat de kinderen door de rechter onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling (Bureau Jeugdzorg, Save of bijv. de William Schrikker Stichting) of uit huis zijn geplaatst.
Allereerst is het van belang op te merken dat ondanks de ondertoezichtstelling de ouders nog steeds degene zijn die het ouderlijk gezag hebben over hun kinderen en op grond daarvan belangrijke beslissingen kunnen nemen over hun kinderen. Dit betekent dus ook een beslissing over een verhuizing naar het buitenland.
Het is een recht van iedere burger om te verhuizen, ook naar het buitenland; een ondertoezichtstelling perkt dit recht niet in.
Een ondertoezichtstelling wordt echter uitgesproken omdat dit in het belang van het kind is. De ouders zijn in het kader van de ondertoezichtstelling immers verplicht mee te werken aan de hulpverlening, in het belang van het kind.
Op het moment dat de ouders met de kinderen naar het buitenland gaan verhuizen, heeft dit tot gevolg dat de praktische uitvoering van de ondertoezichtstelling wordt ondermijnd. De rechtbank zal een beslissing om te verhuizen naar het buitenland om die reden als onverstandig en niet in het belang van de kinderen achten. Dit kan een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot gevolg hebben.
Daarnaast is het mogelijk dat de gecertificeerde instelling aangifte doet van ontvoering, omdat er sprake is van ongeoorloofde onttrekking van de kinderen aan het bevoegde gezag. Of dit terecht is, is de vraag omdat feitelijk het gezag niet bij de gecertificeerde instelling ligt.
Uit de wetgeving en jurisprudentie blijkt dat de rechter een beslissing zal nemen in het belang van het kind en dat de Nederlandse rechter mogelijkheden heeft om een beslissing te nemen over de wel of niet geoorloofde verhuizing naar het buitenland.
Oordeelt de rechter dat de verhuizing onterecht is, kan dit tot gevolg hebben dat het gezin terug dient te verhuizen.
Concluderend ligt de bevoegdheid om te verhuizen bij de ouders. Echter, de gecertificeerde instelling is in staat om een verhuizing terug te draaien. Het is derhalve niet raadzaam om zonder overleg met de gecertificeerde instelling te verhuizen naar het buitenland.
Ontheffing van en ontzetting uit de ouderlijke macht zijn kinderbeschermingsmaatregelen die verder gaan een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. In beide gevallen verliezen de ouder of de voogd het gezag.
Ontheffing van het ouderlijk gezag betekent dat de ouder het gezag over het kind verliest. Deze ontheffing wordt opgelegd indien de ouder niet in staat is om het kind op te voeden. Ontheffing van een ouder uit de ouderlijke macht kan op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie worden uitgesproken.
Een ontheffing kan vrijwillig gebeuren. Dit betekent dat de ouder instemt met de ontheffing, artikel 1:268 lid 1 BW
De ontheffing kan ook gedwongen worden opgelegd. Dit betekent dat de ouder niet instemt met de ontheffing, artikel 1:268 lid 2 BW.
De rechtbank kan in de navolgende gevallen een gedwongen ontheffing opleggen:
Ontzetting uit de ouderlijke macht betekent dat de ouder – net als bij ontheffing – het gezag over het kind verliest. De grond waarop een ontzetting wordt opgelegd is echter anders dan bij ontheffing, ex artikel 1:269 lid 1 BW. De rechtbank kan in de navolgende situaties een ontzetting uitspreken:
Ontzetting kan op verzoek van de andere ouder, familieleden van het kind, de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie worden uitgesproken.
De rechter neemt de beslissing over het verzoek tot ontheffing of ontzetting en draagt het gezag aan een (andere) voogd op. Het kan zijn dat de andere ouder (bijvoorbeeld in geval van een echtscheiding) het gezag over het kind krijgt. Als dit niet mogelijk is, kan een ander familielid tot voogd worden benoemd. Ook kan het zijn dat Bureau Jeugdzorg een voogd aanstelt. Tijdens de ontzetting of ontheffing woont het kind bij de voogd. Dit kan zowel familie zijn als een pleeggezin. Het is ook mogelijk dat het kind wordt opgevangen in een in een speciale voorziening van de jeugdbescherming, zoals een internaat.
De maatregel waarbij de ouder uit de ouderlijke macht wordt ontheven of ontzet is voor onbepaalde tijd. In meer dan 90% van de gevallen eindigt de ontheffing of ontzetting (van rechtswege) zodra het kind meerderjarig is.
Echter kan er ook voordien een verzoek tot herstel van het gezag worden ingediend bij de rechtbank. Zowel de ouder van het kind, als het kind en de Raad voor de Kinderbescherming kunnen een verzoek tot herstel van het gezag indienen. Van belang is dan dat er wordt aangetoond dat de grond waarop het gezag werd beëindigd niet meer aanwezig is en dat het kind dan ook weer kan worden toevertrouwd aan de ouder of voogd, artikel 1:277 BW).
In deze blog bespreken wij de schriftelijke aanwijzing: wat is een schriftelijke aanwijzing? Wat kunt u doen indien u het met de aanwijzing niet eens bent?
Als er sprake is van een ondertoezichtstelling wordt het gezag niet van de ouder(s) met gezag ontnomen, maar beperkt. Niet de ouder, maar het kind wordt onder toezicht gesteld. In het kader van een ondertoezichtstelling heeft de jeugdbescherming diverse middelen om in te zetten, in het belang van het kind. Eén van de middelen is een schriftelijke aanwijzing.
Een schriftelijke aanwijzing bevat een opdracht om iets wel of juist niet te doen. Bij het geven van een schriftelijke aanwijzing is het van belang dat deze aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling en het belang van de minderjarige dient. Het kan bijvoorbeeld inhouden dat de minderjarige naar speciaal onderwijs moet of dat u hulpverlening moet accepteren. Veel aanwijzingen gaan ook over de omgang.
Een schriftelijke aanwijzing wordt pas gegeven als de ouders (met gezag) of de minderjarige niet willen meewerken. Het voornemen om een schriftelijke aanwijzing te geven wordt eerst aangekondigd. Dit biedt dan de mogelijkheid om hierop te reageren en/of de ouders en de minderjarige in de gelegenheid te stellen om de opdracht alsnog uit te voeren.
Als u een schriftelijke aanwijzing krijgt van de jeugdbescherming, dan is dat niet vrijblijvend. U bent verplicht deze schriftelijke aanwijzing op te volgen.
Als u de schriftelijke aanwijzing niet opvolgt, dan kan de jeugdbescherming de schriftelijke aanwijzing laten bekrachtigen door de kinderrechter. Zo nodig met een dwangmiddel. Dit betekent dat de kinderrechter wordt verzocht een oordeel te geven over de schriftelijke aanwijzing en eventueel daaraan een dwangmiddel kan verbinden. Een dwangmiddel kan zijn bijvoorbeeld een dwangsom.
Daarnaast zal het niet meewerken aan een schriftelijke aanwijzing gevolgen kunnen hebben voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Als u het niet eens bent met de schriftelijke aanwijzing, dan kan er bij de kinderrechter een verzoek worden ingediend om de schriftelijke aanwijzing vervallen te laten verklaren. Dit verzoek moet binnen twee weken worden ingediend. Totdat de kinderrechter anders heeft beslist, dient de schriftelijke aanwijzing te worden opgevolgd. Het is niet mogelijk om tegen de beslissing van de kinderrechter in hoger beroep te gaan.
Daarnaast kunt u de jeugdbescherming verzoeken om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen, bijvoorbeeld omdat de situatie is gewijzigd. De betreffende wijziging moet wel goed onderbouwd worden. De jeugdbescherming moet binnen twee weken na indiening van uw verzoek hierop schriftelijk reageren. Reageert de jeugdbescherming niet, dan valt het niet reageren aan te merken als een afwijzing. Tegen deze afwijzing is het mogelijk om in beroep te gaan bij de kinderrechter.
Heeft u een schriftelijke aanwijzing ontvangen en bent u het hier niet mee eens of heeft u andere vragen. Wij zijn u graag van dienst. U kunt contact opnemen met ons kantoor op 030-6982030 of ons contactformulier invullen.