Het ouderlijk gezag kan door de rechter worden beëindigd, als het minderjarige kind zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet de ouder niet in staat worden geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging te kunnen dragen binnen een voor de ontwikkeling van het minderjarige kind aanvaardbaar te achten termijn. De vraag die tot dusverre nog onbeantwoord is gebleven, ziet op de vraag wat deze termijn is. Recentelijk boog de Hoge Raad en zijn adviseur, de advocaat-generaal zich over deze vraag (HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2046).
Wat was het geval? Over twee jonge, minderjarige kinderen was een OTS uitgesproken. Tevens waren de kinderen in een pleeggezin geplaatst. Op voordracht van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank ermee ingestemd dat het ouderlijk gezag van de moeder van de twee minderjarige kinderen mocht worden beëindigd. In hoger beroep werd dit oordeel bekrachtigd door het gerechtshof. Omdat de moeder zich hierbij niet kon neerleggen, werd een procedure gestart bij de Hoge Raad.
Hoewel de Hoge Raad de zaak met een verkorte motivering afdeed en het oordeel van het gerechtshof onbesproken laat, geeft de conclusie van de advocaat-generaal enkele interessante overwegingen te zien. Het gerechtshof heeft bij de vraag wat de aanvaardbaar te achten termijn is, geoordeeld dat deze termijn niet alleen ziet op de periode na de uithuisplaatsing van de kinderen, maar dat ook de periode kan betreffen die daaraan vooraf is gegaan.
De adviseur van de Hoge Raad (de advocaat-generaal) kan met het oordeel van het gerechtshof instemmen en legt deze zo uit dat het gerechtshof dat het gerechtshof gewicht toekende aan het feit dat de moeder al voor de uithuisplaatsing niet in staat was om de verantwoordelijkheid te dragen voor de kinderen. De uithuisplaatsing heeft zij immers niet weten te voorkomen. Wel benadrukt de advocaat-generaal dat ook weer niet al teveel belang moet worden gehecht aan deze periode voor uithuisplaatsing, omdat de aanvaardbaar te achten termijn zoals het gerechtshof deze heeft vastgesteld zag op de periode na datum uithuisplaatsing. Hoewel de Hoge Raad zich hierover dus niet heeft uitgelaten, kan op basis van het advies van de advocaat-generaal wel betoogd worden dat niet alleen de periode na uithuisplaatsing maar ook die daaraan voorafgaand van belang is, daar waar het ouderlijk gezag in het geding is.
Over de auteur